dinsdag 31 januari 2012

Misschien wel mank, maar krachtiger dan ooit tevoren (Gn. 32)

Genesis 32, Markus 3, Esther 8, Romeinen 3

Wat een gedaanteverwisseling heeft Jakob ondergaan (Gen. 32)! Oppervlakkig gezien is er natuurlijk niet zoveel veranderd. Hij vertrok uit Berseba naar Paddan-Aram omdat hij vreesde voor zijn leven. Zijn broer Esau had – zoals hij het zag - genoeg redenen om hem te doden. Nu keert Jakob terug naar huis en Jakob is nog altijd doodsbenauwd voor zijn broer. Niet minder oppervlakkig bekeken zou iemand kunnen aanvoeren dat er veel is veranderd: Jakob ontvluchtte de tenten van zijn ouders als een alleenstaande man, bijna zonder bezittingen, terwijl hij hier terugkeert als rijke, getrouwde man met veel kinderen.

Maar de diepste verschillen tussen de twee reizen blijken uit Jakobs veranderde houding tegenover God. Op de heenreis neemt Jakob geen initiatief in zaken met betrekking tot God. Hij gaat eenvoudigweg slapen (Gen. 28). Het is goed die tussenkomt met een opmerkelijke droom van een ladder die tot aan de hemel reikt. Wanneer Jakob wakker wordt, erkent hij dat wat hij heeft meegemaakt een soort bezoek van God was (28:16-17). Maar hij beantwoordt die met een soort ruilhandel tegenover God: als God hem veiligheid, bescherming, voorspoeden uiteindelijk een gelukkige terugkeer naar huis wil schenken, dan zal Jakob van zijn kant God erkennen en hem een tiende offeren.

Nu is het toch wel anders. Ja, God neemt opnieuw het initiatief: Jakob ontmoet engelen Gods (32:1-2). Jakob besluit voorzichtig te handelen. Hij stuurt enkele van zijn mensen vooruit om Esau aan te kondigen dat zijn broer terugkeert. Dit is de aanzet voor een vernietigend bericht: Esau komt hem begroeten, maar met vierhonderd man.

Aan de ene kantzet Jakob een zorgvuldig georkestreerd plan in werking: op elkaar volgende golven van geschenken voor zijn broer worden voorop gezonden, en elk van de boodschappers wordt zorgvuldig geïnstrueerd om Esau bijzonder hoffelijk en respectvol aan te spreken. Aan de andere kant geeft Jakob toe dat hij de zaak nu niet meer zelf in handen heeft. De ruilhandel is voorbij. ‘Zeer bevreesd’ en ‘bang te moede’ (32:7) onderneemt hij actie en bidt dan, smekend om hulp. Hij herinnert God aan zijn verbondsbeloften, hij voert zijn eigen onwaardigheid aan, hij erkent hoeveel onverdiende zegeningen hij gekregen heeft, hij belijdt hoe verschrikt hij wel is (32:9-12). En dan, tijdens de donkerste uren, worstelt hij met die vreemde verschijning van God zelf (32:22-30).

Zowat twintig jaren gingen voorbij sinds Jakobs heenreis. Sommige mensen leren niets in twintig jaren. Jakob heeft nederigheid geleerd, vasthoudendheid, godsvrucht, vertrouwen op Gods verbondsbeloften en hoe hij moet bidden. Geen ervan betekent dat hij zo door schrik overmand is dat hij niets doet behalve zich terugtrekken in gebed. Het betekent eerder dat hij doet wat hij kan, terwijl hij voluit gelooft dat de redding van de Here moet komen.
Tegen dat de zon opkomt, stapt hij met een manke heup, maar hier gaat een sterkere en betere man.


Eigen vertaling van de overdenking bij 31 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

maandag 30 januari 2012

Gigantische veranderingen op komst (Mk. 2)

Genesis 31, Markus 2, Esther 7, Romeinen 2

De 3 meest gebruikelijke godsdienstige daden voor veel joden waren gebed, vasten en geven van aalmoezen (d.i. geld geven aan de armen). Dit is ook de reden dat toen Jezus’ discipelen het niet zo nauw leken te nemen met het tweede, dit wel vragen moest oproepen. De farizeeën vastten en de discipelen van Johannes de Doper vastten. Maar vasten was niet karakteristiek voor Jezus’ discipelen. Waarom niet? (Markus 2:18-22)

Jezus’ antwoord wekt verbazing: ‘En Jezus zeide tot hen: Kunnen bruiloftsgasten dan vasten, terwijl de bruidegom bij hen is? Zolang zij de bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten. 20 Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is en dan zullen zij vasten, te dien dage’ (2:19-20). Hier is Jezus, heel zelfbewust, zich welbewust dat Hijzelf de messiaanse Bruidegom is, en dat de gepaste reactie in zijn tegenwoordigheid vreugde is. Het koninkrijk was komende, de koning was al aanwezig, de dag van de beloofde zegeningen brak aan. Dit was niet een tijd voor smart, waar het vasten een teken van was.

Maar toen Jezus verder sprak over de bruidegom die zou weggenomen worden van zijn discipelen, een gebeurtenis die voor rouw zou zorgen, dan valt het zeer te betwijfelen of iemand op dat moment de betekenis van de uitsprak kon vatten. Uiteindelijk zou er toch gerechtigheid zijn bij de komst van de Messias, en God zou toch triomferen? De hele analogie van de bruidegom werd wazig.

Maar de puzzelstukken zouden in elkaar passen na Jezus’ dood en opstanding, nadat Hij tot de heerlijkheid verhoogd was en na de belofte van zijn komst aan de voleinding van de eeuw. De discipelen zouden uitgesproken droefheid doormaken gedurende de drie dagen van het graf, voor Jezus’ glorieuze opstanding voor altijd hun wanhoop zou wegnemen. En terwijl Jezus’ discipelen op de gezegende terugkomst van hun Meester wachten en ze de aanvallen van de boze ondervinden, zouden ze in afgezwakte zin nog steeds periodes van lijden ondervinden die vastenperiodes vereisen. Maar nu nog niet. Op dit moment zijn smart en vasten ronduit ongepast. De beloofde Messias, de hemelse bruidegom, was onder hen.

Jezus maakt duidelijk dat de traditionele levensstructuren en godsdienstige vormen zouden veranderen met de komst van het koninkrijk. Het zou ongepast zijn om het nieuwe op het oude te enten, alsof het oude de ondersteunende structuur vormt – net zo goed als het ongepast is om een grote scheur in een oud kleed te herstellen met een nieuw stuk stof dat nog niet gekrompen was. Of om oude en broze wijnzakken te gebruiken om nieuwe wijn in op te slaan die nog moest gisten: de vrijkomende gassen zouden ongetwijfeld de oude zakken doen barsten. Het oude is niet de ondersteuning voor het nieuwe; het verwijst er naar, bereidt er op voor, en ruimt dan veld. Zo bereidt Jezus zijn discipelen voor op de gigantische veranderingen die op komst waren.


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zondag 29 januari 2012

Dysfunctionele familie ontdekt trouwe God (Gn. 30)

Genesis 30, Markus 1, Esther 6, Romeinen 1

Toen ik als kind naar de zondagschool ging, leerde ik de namen van de twaalf stammen van Israël door een eenvoudig liedje: ‘These are the names of Jacob’s sons: / Gad and Asher and Simeon, / Reuben, Issachar, Levi, / Judah, Dan, and Naphtali - / Twelve in all, but never a twin - / Zebulun, Joseph, and Benjamin.’ (Letterlijk staat er: ‘Dit zijn de namen van Jakobs zonene: Gad en Aser en Simeon, Ruben, Issachar, Levi, Juda, Dan en Naftali – twaalf in totaal, nooit een tweeling – Zebulon, Jozef en Benjamin.)

Maar vele jaren gingen voorbij voor ik begon te zien hoe belangrijk de twaalf stammen in de grote lijn van de Bijbel zijn. Veel van de dynamiek in de rest van Genesis draait rond hun relaties. De organisatie van het volk Israël hangt af van het apart zetten van één stam als priesters: de Levieten. Uit een andere zoon, Juda, komt de Davidische dynastie voort die leidt tot de Messias. Door de eeuwen heen wordt de stam van Jozef verdeeld in Efraïm en Manasse; in aanzienlijke mate zou Benjamin samengaan met Juda. Tegen het laatste boek van de Bijbel, Openbaring, vormen de twaalf stammen de tegenhanger voor de twaalf apostelen van het nieuwe verbond. Die twaalf maal twaalf-matrix (d.i. 144, in de symboliek van deze apocalyptische literatuur) omvat in principe het hele volk van God.

Maar hoe bedenkelijk hun begin in Genesis 30. Het bedrog van Laban in Genesis 29, resulterend in Jakobs huwelijk met zowel Lea als Rachel, mondt nu uit in een van de meest ongezonde gevallen van rivaliteit tussen zonen in de heilige Schrift. Elk van de vrouwen uit dit gezin wil zo graag uitblinken boven de ander dat ze nog liever haar slavin aan haar echtgenoot geeft, dan de ander voorop te zien lopen in de race om kinderen te baren. Zo zelfgericht en ondoordacht zijn de relaties dat Rachel op een andere keer bereid is om voor wat liefdesappelen de sekstijd met haar man te verkopen aan haar zuster Lea. Polygamie dringt door, en daarmee ook een puinhoop van verstoorde relaties.

Uit deze pijnlijke en ronduit dysfunctionele familiebanden komen elf zonen en een dochter voort (de geboorte van de laatste zoon, Benjamin, wordt verhaald in hoofdst. 35). Hier ligt de herkomst van de twaalf stammen van Israël, het ontstaan van het volk Israël. Hun herkomst is niet slechter dan die van anderen, ze zijn er eerder typisch voor. Maar het wordt al meteen duidelijk dat God niet met deze familie omgaat omdat ze consequent boven andere families uitsteken. Nee, hij gaat genadig met hen verder om zijn grootse heilsplannen te volvoeren. De bedenkelijke gezinsdynamieken, van de soort die de aanzet kunnen zijn voor B-films, kunnen de soevereine God van het heelal niet weerhouden trouw te zijn aan zijn verbondsbeloftes.


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.





zaterdag 28 januari 2012

Reminder: Ravi Zacharias in België



Komende week is het zover: dan verzorgt apologeet Ravi Zacharias 3 toespraken in België rond het algemeen thema 'De veranderende Europese identiteit'.

Eerder postte ik al een korte bio van Ravi Zacharias en wat videomateriaal.


De Europese tak van RZIM (Ravi Zacharias International Ministries), de organisatie van Ravi Zacharias, heeft een website waar je ook interessant audiomateriaal terugvindt rond verschillende vragen of thema's, zoals 'Is God werkelijk goed?', 'Wat met twijfel?', 'De geloofsrichtingen in de wereld', enz. Dit is de link naar het audiomateriaal op www.RZIM.eu


Ook de gewone www.RZIM.org bevat natuurlijk veel lezens- of beluisterenswaardig materiaal.

De bovenstaande video komt van het Youtube-kanaal van RZIM.



Nogmaals de uitgewerkte agenda voor het Belgische 'Ravi event', deze keer met niet-bevestigde info rond de vertalingen:

+++ Toespraak 1 (in Leuven) +++
De Veranderende Europese Identiteit – De Zin van het Leven
Dinsdag 31 januari 2012 19:30 – 22:30


KU Leuven, aula Pieter De Somer, Charles Deberiotstraat 24, 3000 Leuven
Ravi spreekt hier voor een publiek van studenten en jonge professionals over de zin van het leven.
Daarna is er een Q & A-sessie.
Ik las ergens dat er hier geen vertaling voorzien is, maar weet niet zeker of die info klopt.


+++ Toespraak 2 (in Antwerpen) +++
De Veranderende Europese Identiteit – Navigeren in een moreel divers Europa – Zonder God?
Woensdag 1 februari 2012 19:30 – 22:30


Feestzaal Kielpark, Sint Bernardsesteenweg 113, Kiel-Antwerpen
Hier zou wel vertaald worden naar het Nederlands.


+++ Toespraak 3 (in St.-Genesius-Rhode) +++
De Veranderende Europese Identiteit – Het Christelijke Antwoord
Donderdag 2 februari 19:30 – 22:30


Christian Center Brussels – Waterloosesteenweg 47 – 1640 St.-Genius-Rhode
Op deze locatie is er simultaanvertaling naar het Nederlands en Frans (hoofdtelefoons).


Gratis toegang, maar beperkt aantal plaatsen.

'Ik ben met u' (Mt. 28)

Genesis 29, Mattheüs 28, Esther 5, Handelingen 28

De slotzin van Mattheüs 28 is treffend: ‘En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld’ (28:20). Natuurlijk is dit een grootse belofte van de opgestane Christus aan zijn volk, zo kort voor zijn hemelvaart. Maar het verband onthult dat het hier niet gaat om een soort algemene bemoediging tout court. Er is een verband met de context van de Grote Opdracht. Wat is de aard van dit verband? Of om de vraag uit te diepen: waarom is Jezus’ belofte om met zijn discipelen te zijn tot aan het einde van de wereld, verbonden met zijn verklaring van zijn eigen gezag en zijn opdracht om overal de volken tot discipelen te maken?

We moeten erkennen dat deze worden niet geuit worden als een botte voorwaarde, bijna een dreigement. Jezus zegt dus niet: ‘Als je de volken tot discipelen maakt, dan pas zal ik met u zijn tot aan de voleinding van de wereld’. Nog minder zegt Hij: ‘Als je de volken niet tot discipelen maakt, dan zal Ik niet bij u zijn tot aan de voleinding van de wereld’. Toch wordt een bepaald verband verondersteld. Wat is het?

Het verband is zo algemeen dat ik vermoed dat het de bedoeling is dat we de aanwezigheid van Jezus met ons gaan zien als de matrix waarin we de Grote Opdracht vervullen – dit wil zeggen: die aanwezigheid van Jezus vormt tegelijk zowel de ervaring van hen die de opdracht vervullen, alsook het kader van waaruit we die opdracht gehoorzamen. We weten en ervaren de tegenwoordigheid van Jezus in overeenstemming met zijn belofte, en we getuigen daarvan, zelfs als we verkondigen Wie Hij is en wat Hij gedaan heeft en wat Hij opdraagt.
Hoe objectief de waarheid van het Evangelie dat we verkondigen ook is, we verkondigen het evangelie niet slechts omdat het de waarheid is, maar omdat we zelf zijn reddende en veranderende kracht ervaren hebben. Daarom roepen we niet alleen zijn waarheid uit, we getuigen er ook persoonlijk van, van Jezus zelf. We zijn niet slechts koele boodschappers van bepaalde objectieve gebeurtenissen, we zijn discipelen die zich toewijden aan het maken van andere discipelen.

Het hoeft niet te verrassen dat wanneer we deze opdracht op ons nemen, we de beloofde tegenwoordigheid van Jezus nog intenser ervaren. Omdat we Hem kennen en zijn transformerende aanwezigheid in onze levens ervaren, evangeliseren we, dopen we, onderwijzen we en maken we discipelen – en zo leren we Hem nog beter kennen en ervaren we zijn levensveranderende tegenwoordigheid nog meer. Zijn belofte om bij ons te zijn tot het eind van de wereld is dus de matrix van waaruit we de Grote Opdracht gehoorzamen, tegelijk fundament en doel, basis en beloning. Hoe kon het anders zijn? We dienen Hem omdat we Hem liefhebben en verlangen om aan het eind van onze weg die gezegende woorden te horen: ‘Wel gedaan!’.


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

vrijdag 27 januari 2012

God ontmoet ons waar we zijn (Gn. 28)

Genesis 28, Mattheüs 27, Esther 4, Handelingen 27

De naam ‘Bethel’ betekent ‘huis van God’. Ik vraag me af hoeveel kerken, huizen, Bijbelscholen of –seminaries, christelijke opvangcentra en andere instituten niet deze naam gekozen hebben om hun logo’s en andere briefhoofden te sieren.

Maar de gebeurtenis die aan de naam ten grondslag ligt (Gen. 28) was niet eenduidig positief. Er is Jakob, die zich mijlenver naar het huis van zijn oom Laban haast. Ogenschijnlijk is hij op zoek naar een godvrezende vrouw – maar die reden speelt veel meer in het hoofd van Isaak dan in dat van Jakob. In werkelijkheid rent hij voor zijn leven, zoals het voorgaande hoofdstuk duidelijk maakt. Hij wil ontsnappen zonder omgebracht te worden door zijn eigen broer, ten gevolge van zijn eigen smakeloze daad van bedrog en misleiding. Te oordelen aan wat hij van God verzoekt, dreigt hij voedselgebrek te lijden, te weinig kleding te hebben en mist hij zijn familie al (28:20-21). Maar hier ontmoet God hem in een zodanig levendige droom dat Jakob verklaart: ‘Hoe ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niet anders dan een huis Gods, dit is de poort des hemels’ (28:17).

Van zijn kant herhaalt God de kern van het verbond met Abraham tegenover deze kleinzoon van Abraham. De droom van de ladder opent het vooruitzicht op toegang tot God, op Gods rechtstreekse contact met een man die tot op dit punt meer gedreven lijkt door opportunisme dan door principes. God doet de belofte dat zijn nakomelingen talrijk zullen zijn en dit land zullen krijgen. De ultieme uitbreiding wordt ook weer herhaald: ‘met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden’ (28:14). Zelfs op persoonlijk niveau zal Jakob niet verlaten worden, want God verklaart: ‘En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat, en Ik zal u wederbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd’ (28:15).

Wanneer hij uit zijn droom ontwaakt, richt Jakob een altaar op en noemt de plaats Bethel. Maar in grote lijnen is hij nog steeds dezelfde bedrieger. Hij doet een gelofte: ‘Als God zus en zo en zo zal handelen, als ik alles krijg wat ik verlang en verhoop van deze deal ‘dan zal de HERE mij tot een God zijn’ (28:20-21).

En God laat hem in leven! Het verhaal gaat verder: God doet al wat Hij belooft en meer. Al Jakobs voorwaarden worden ingewilligd. Een van de grote thema’s in de Bijbel is dat God ons tegemoetkomt waar we zijn: in onze onzekerheden, in onze voorwaardelijke gehoorzaamheid, in onze mix van geloof en twijfel, in onze mengeling van ontzag en eigenbelang, in ons verstaan en onze dwaasheid. God openbaart zich niet slechts aan de grootsten en meest getrouwen, maar aan ons, in ons Bethel, het huis van God.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

donderdag 26 januari 2012

Achter de coulissen regeert God (Mt. 26)

Genesis 27, Mattheüs 26, Esther 3, Handelingen 26
De vier bovenstaande gedeeltes uit het bijbelleesrooster dragen bij tot het thema van Gods voorzienigheid.
In veel opzichten is Genesis 27 een triest en smerig verhaal. Eerder had Esau zijn geboorterecht veracht (25:34); nu licht Jakob hem op. Jakob wordt hierbij aangestuurd door zijn moeder Rebekka, die op die manier favoritisme vertoont onder haar kinderen en niet loyaal is tegenover haar echtgenoot. Esau barst in woede uit en neemt in het geheel geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Meer, hij koestert zijn bitterheid en gaat plannen maken om zijn broer te vermoorden. Het gezin dat de lijn van de belofte vormt brengt er niet veel van terecht.

Maar wie het gedeelte leest volgens de lijn van het volledige boek herinnert zich dat God zelf aan Rebekka verklaard had, nog voor dat de tweeling geboren was, dat de oudste de jongere zou dienen (25:23). Dit is misschien een van de redenen waarom ze handelde zoals ze deed: mogelijk dacht ze dat God wel wat hulp kon gebruiken in het laten uitkomen van zijn voorspelling, zelfs immorele hulp. Maar achter deze slinkse en boze daden volvoert God in het verborgen zijn plannen om de lijn van de belofte op het punt te brengen dat Hij heeft bepaald. Natuurlijk had God het zo kunnen beschikken dat Jakob als eerste werd geboren, als Hij had gewild dat deze man de lijn zou verderzetten. In plaats daarvan wordt Esau als eerste geboren en is Jakob uitverkoren, als om duidelijk te maken dat de lijn wel belangrijk is, maar Gods soevereine ingrijpende uitverkiezing belangrijker is dan menselijke anciënniteit, dan louter het feit van eerstgeboorte.

In Mattheüs 26 zweren de autoriteiten op een vuile manier samen om het recht te buigen en een politiek probleem op te lossen. Judas, een van de intimi van Jezus, verkoopt zijn meester. Jezus doorstaat doodsangsten in Getsemane, Hij wordt gearresteerd en verraden met een kus. Het Sanhedrin veroordeelt en mishandelt zijn gevangene en Petrus verloochent Jezus. Maar wie kan eraan twijfelen, in het licht van het verloop van het boek, dat God soeverein de controle behoudt om zijn plannen te volvoeren? Jezus zal zijn leven geven ‘als een losprijs voor velen’ (20:28). En alle falen, pijn en zonde in dit hoofdstuk monden uit in verlossing.

Het boek Esther vermeldt zelfs het woord ‘God’ niet. Maar ook hier leidt zelfs Hamans geplande grove volkerenmoord, met toelating van de regering, naar Gods redding. En Paulus (Handelingen 26) ware wellicht vrijgesproken, had hij zich niet beroepen op Caesar. Maar precies dit feit zal hem uiteindelijk in staat stellen om het evangelie te verkondigen tot in het hart van het Rijk.

Voorzienigheid is ondoorgrondelijk. Ze mag nooit gebruikt worden om verkeerde daden te rechtvaardigen of om zonde goed te praten: Isaak en zijn familieleden zijn meer dan een beetje slordig, Judas is een bedrieglijke ellendeling, Haman is boosaardig, en het Romeinse gerecht waar Paulus moet terechtstaan is meer dan een klein beetje corrupt. Maar achter de coulissen regeert God soeverein en brengt Hij heerlijkheid voort uit bloedvergieten en eer uit schaamte.


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

woensdag 25 januari 2012

Gods karakter (in schema)



Raadpleeg de bron voor een duidelijk leesbare weergave: Challies.

Schaap of bok? (Mt. 25)

Genesis 26, Mattheüs 25, Esther 2, Handelingen 25

De gelijkenis van de schapen en de bokken (Matt. 25:31-46) vestigt onze aandacht op de hongerigen, de dorstigen, de naakten, de zieken en de gevangenen. In een cultuur waarin de armen, ellendigen en ongelukkigen makkelijk genegeerd kunnen worden of buiten het bereik van onze radar gezet worden heeft dit ons heel veel te zeggen. Hier verklaart Jezus, de Mensenzoon en Koning: ‘Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan’ (25:40; vgl. vers 45). Betekent dit niet dat we hoe dan ook Christus dienen wanneer we de noodlijdenden dienen? Is dit niet een kenmerk – misschien wel hét typische kenmerk – waaraan je ware volgelingen van Jezus Christus kunt herkennen?

Dit is tenminste hoe deze gelijkenis gewoonlijk wordt uitgelegd. Tot op een bepaald niveau is het met tegenzin dat ik aan die uitleg raak, want het is altijd belangrijk voor hen die de levende God kennen en Hem volgen om hun leven in God te vertonen op het terrein van mededogen, dienst en zelfverloochening. De Bijbel zegt op andere plaatsen zeer veel over zorg voor de armen.

Maar het is eerder onwaarschijnlijk dat dit de focus is van deze gelijkenis. Een andere klassieke stroming in de uitleg van dit gedeelte is veel waarschijnlijker. Twee elementen in de tekst verduidelijken de zaak.

Ten eerste benadrukt Jezus dat wat door ‘de schapen’ gedaan werd, of niet gedaan werd door ‘de bokken’, gedaan werd ‘aan één van deze mijn minste broeders’ (25:40; vgl. vers 45). Er is overvloedig bewijs voor dat deze uitdrukking niet verwijst naar iedereen die lijdt, maar naar Jezus’ volgelingen die lijden. De nadruk ligt niet op mededogen in het algemeen (hoe belangrijk dit elders in de Schrift ook is), maar aan hen die mededogen bewezen aan de volgelingen van Jezus die hongerig, dorstig, naakt, ziek of gevangen zijn.

Ten tweede zijn zowel de schapen als de bokken (25:37, 41, 44) verrast wanneer Jezus zijn verdict laat horen over de manier waarop ze ‘deze mijn minste broeders’ behandeld hebben. Als Jezus zou verwijzen naar een algemeen of generiek mededogen, dan kun je je moeilijk voorstellen dat ook maar iemand zo verrast zou zijn als hier. Het punt waar het om draait is Jezus’ identificatie met deze mensen die wel (of niet) geholpen werden – en dit is een weerkerend kenmerk in bijbelse geloof. Bijvoorbeeld wanneer Saulus (Paulus) de christenen vervolgt, vervolgt hij Jezus (Hd. 9:4). Ware volgelingen van Jezus gaan tot het uiterste om andere volgelingen te helpen, vooral de zwakken en meest verachten onder hen; anderen voelen niet de minste betrokkenheid op dit vlak. Dit is wat de schapen en de bokken scheidt (25:32-33).

Dus hoe behandel jij andere christenen, zelfs Jezus’ geringste broeders?

dinsdag 24 januari 2012

De Mensenzoon komt onverwachts (Mt. 24)

Genesis 25, Mattheüs 24, Esther 1, Handelingen 24

In tumultueuze tijden kwamen christenen al vaak in de verleiding om data te prikken waarop de Heer zou terugkomen – daarbij komt het er bijna altijd op neer dat Hij dan zal terugkomen binnen een generatie van diegene die de voorspelling doet. Jezus benadrukt in Mattheüs 24:36-44 dat het tijdstip verborgen is. We kunnen het niet kennen en moeten dit ook niet proberen.

Om precies te zijn legt dit gedeelte de nadruk op twee dingen.

Ten eerste is niet alleen de ure van het eind een geheim dat de Vader voor Hemzelf voorbehouden heeft, maar wanneer het oordeel komt dan zal dit onverwachts zijn, plots en onomkeerbaar. Dat is ook het punt van Jezus wanneer Hij de vergelijking maakt met de plotse komst van de zondvloed: ‘Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn’. Het punt is niet dat mensen aan het einde van de tijden even boos zullen zijn als in de dagen van Noach. Dit kan zo zijn of het kan niet zo zijn, maar het is niet wat Jezus zegt. Jezus vestigt de aandacht op het zo gewone verloop van het leven in Noachs dagen voor de zondvloed: ‘etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging’ (24:38). De zondvloed kwam als een volkomen verrassing en vernietigde hen volkomen. ‘Zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn’ (24:39). Twee mannen of twee vrouwen zullen gezamenlijk aan het werk zijn en het oordeel zal een ervan wegnemen en de ander zal achterblijven (24:40-41). Het einde der dingen zal plots en onverwacht zijn.

Ten tweede volgt daaruit (‘dan’, 24:42) dat trouwe dienstknechten altijd gereed zullen zijn. Vanzelfsprekend weet een heer des huizes in een gevaarlijke buurt niet wanneer de dief zal opdagen. Hij neemt integendeel de nodige voorzorgen zodat hij altijd gereed zal zijn. Het punt is niet dat Jezus’ terugkeer aan het einde der tijden stiekem gebeurt – zoals het naderen van een dief – of gewelddadig of met uitbuiting gepaard gaand. Het punt is eerder dàt Hij zal komen, ook al kan dan het tijdstip niet voorspeld worden, en dat zijn volk net zo goed moet gereed zijn als de huiseigenaar in de onveilige buurt gereed is tegen de komst van de dief (van wie het tijdstip van zijn komst even onvoorspelbaar is). ‘ Daarom, weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen’ (24:44).

Wat zou jij graag aan het doen, zeggen, denken of plannen zijn wanneer Jezus terugkomt? Wat zou je niét aan het doen, zeggen, denken of plannen zijn wanneer Jezus terugkomt? Jezus draagt je op: ‘Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt’ (24:42).


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

Bron afbeelding

maandag 23 januari 2012

Slik, een kameel binnengewerkt (Mt. 23)

Genesis 24, Mattheüs 23, Nehemia 13, Handelingen 23

De taal in Mattheüs 23 is ronduit schokkend. Jezus spreekt herhaaldelijk zijn ‘wee’ uit over de farizeeën en schriftgeleerden, terwijl hij hen ‘huichelaars’ noemt, ‘blinde leidslieden’ en ‘blinde dwazen’. Hij vergelijkt hen met ‘gewitte graven’ die ‘van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid’. Ze zijn ‘kinderen van de hel’ en ‘adderengebroed’. Wat is het dat bij Jezus dergelijke verregaande taal oproept?
Er zijn drie belangrijke karakteristieken in deze mensen die Jezus’ toorn opwekken.

De eerste is het feit dat ze het zicht kwijt zijn op de openbaring van God. Dit doet hen focussen op minder belangrijke punten, terwijl de belangrijke punten opgeofferd worden. Ze zijn altijd overdreven precies over tienden geven, leggen zelfs tienden opzij van de kruiden die in de tuin groeien, terwijl ze in zekere zin onbekommerd blijven over de uiterst belangrijke onderwerpen als ‘het oordeel en de barmhartigheid en de trouw’ (23:23). Jezus maakt goed duidelijk dat hij de relatiéf minder belangrijke onderwerpen niet opheft: zijn gesprekspartners mogen die niet verwaarlozen, want deze voorschriften waren tenslotte gegeven door God. Maar om op die punten te focussen op een manier die de gewichtige onderwerpen uitsluit, staat gelijk met de mug uitziften en de kameel doorzwelgen.

Net zo gaat het als je zorgvuldig regels opstelt over wanneer het belangrijk is om de waarheid te vertellen en wanneer en hoe je wegkomt met een leugen (23:16-22): dan ga je niet alleen voorbij aan het feit dat het spreken van de waarheid van fundamenteel belang is, maar ontken je daarmee tegelijk impliciet dat het hele universum aan God toebehoort en dat al onze beloften en eden voor Hem zijn.

De tweede karakteristiek is liefde voor de uiterlijke religieuze vormen met zeer weinig blijk van een veranderde natuur, een veranderd hart. Het is uitermate boos als je begroet wordt als een geleerde van de wet, geëerd wordt door de gemeenschap en gezien wordt als heilig en religieus, terwijl je vanbinnen roof, onmatigheid, bitterheid, rivaliteit en haat koestert (23:5-12, 25-32).

De derde vernietigende aanklacht betreft het feit dat deze leiders, omdat ze een belangrijke onderwijzende rol vervullen, hun vergif verder verspreiden en er anderen mee besmetten – zowel via hun leer als door hun voorbeeld. Niet alleen kunnen ze zelf het koninkrijk niet binnengaan, ze verhinderen ook effectief anderen er binnen te gaan (23:13-15).

Hoeveel evangelische leiders gebruiken het grootste deel van hun energie voor randzaken of bijkomstigheden, en veel te weinig voor de uiterst belangrijke onderwerpen als het oordeel en de barmhartigheid en de trouw – in onze gezinnen, in de kerken, op de werkvloer, in onze relaties en in ons land? Hoeveel van hen zijn er meer bekommerd over een reputatie van wijsheid en heiligheid dan om die kenmerken werkelijk te bezitten? Hoeveel van hen eindigen daarom op dat punt, dat ze door hun slechte voorbeeld en hun eigen afdrijven van het evangelie en zijn implicaties, uiteindelijk een vernietigende invloed uitoefenen op hun toehoorders?

Onze enige hoop rust op deze Jezus, die – ook al veroordeelt Hij de verschrikkelijke schuld zo fel – weent over de stad (Matt. 23:37-39; Lk. 19:41-44).


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zondag 22 januari 2012

Wat denkt u van de Christus? (Mt. 22)

Genesis 23, Mattheüs 22, Nehemia 12, Handelingen 22


De slotverzen van Mattheüs 22 (Matt. 22:41-46) bevatten een van de meest intrigerende gesprekken uit de evangeliën. Jezus pareerde net succesvol een reeks lastige vragen die eerder bedoeld waren om Hem in de val te lokken dan om de wijze antwoorden te ontlokken die hij in werkelijkheid geeft. Nu stelt Hij zelf een vraag: ‘Wat dunkt u van de Christus (d.i. Messias, JL)? Wiens zoon is Hij?’ (22:42).

Sommige Joden dachten dat er twee Messiassen zouden zijn – een uit de lijn van David (de stam Juda) en een uit de stam van Levi. Maar het hoeft niet te verwonderen dat de farizeeën hier het correcte antwoord geven: ‘Davids Zoon’ (22:42). Maar dan laat Jezus de bom barsten: ‘Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Here noemen, als hij zegt: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb’ (22:43-44).

Jezus citeert hier Psalm 110, die volgens de betiteling beschreven wordt als een psalm van David. Had slechts een hoveling de psalm geschreven had, dan zou je onder zijn beschrijving ‘De Here heeft gezegd tot mijn Here’ verstaan dat hij wil zeggen: De Here (God) heeft gezegd tot mijn Here (de koning)’. In feite is dit ook de manier waarop veel liberale uitleggers de psalm interpreteren – dit betekent dan natuurlijk dat ze moeten negeren wat de boventitel zegt. Maar als Dàvid de psalm schreef, dan moet de ‘mijn Here’ die hij aanspreekt, iemand anders zijn dan hijzelf.

De uitleg die over de jaren heen door veel bijbelstudenten gegeven wordt, zowel Joden als Christenen, is correct: David, die ‘door de Geest’ een zogenaamde profetische psalm schrijft (d.i. met een profetie die rechtstreeks door de Geest wordt ingegeven), verwijst naar de Messias die zou komen: ‘De Here (God) heeft gezegd tot mijn Here (de Messias)’. En wat hij zei in de rest van de psalm, bevestigt Hem als universeel koning en volmaakt priester.

In een tijd waarin familiale hiërarchie betekende dat de zoon altijd gezien werd als in zekere mate minder dan de vader, maakt Jezus nu zijn punt af: ‘Indien David Hem (d.i. de Messias) dus Here noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?’ (22:45).

De implicaties zijn verbijsterend. De Messias in de lijn van David zou aan de ene kant ongetwijfeld Davids zoon zijn, weliswaar met een millennium van David gescheiden, maar niettemin in de lijn van de troonsopvolging. Maar aan de andere kant zou Hij zo groot zijn dat zelfs David Hem moet aanspreken met ‘mijn Here’. Elk ander beeld van de Messias is te klein, doet Hem teveel tekort. De Oudtestamentische teksten wezen generaties vroeger al in de juiste richting. Maar er zullen altijd mensen zijn die de simplificaties van het reductionisme verkiezen boven de wijsheden van de openbaringen in de hele Bijbel.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zaterdag 21 januari 2012

De HERE zal erin voorzien (Gen. 22)

Genesis 22, Mattheüs 21, Nehemia 11, Handelingen 21

De dramatische kracht van de beproeving van Abraham bij het offeren van Isaak (Gen. 22) is welbekend. Het mag ons verwonderen dat het verslag zo beknopt is. Wanneer hij zijn dienstknecht vertelt dat ‘we’ (22:5 – t.t.z.: Abraham en Isaak) zullen terugkeren nadat ze hebben aangebeden op de berg Moriah, speculeert Abraham er op dat moment op dat God zijn zoon terug zal opwekken uit het graf? Hoopt hij dat God op een nog onbekende manier zal tussenkomen? Welke denkbare verklaring kon Abraham zijn zoon geven toen hij hem vastbond en op het klaargemaakte altaar legde?

Een ogenblik eerder was Abrahams antwoord op Isaaks vraag over het lam een voltreffer: ‘God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon’ (22:8). Het suggereert niet dat Abraham het kruis voorzag. Te oordelen aan de manier waarop hij bereid was om door te gaan met het offer (22:10-11), is het zelfs niet duidelijk dàt hij verwachtte dat God in een letterlijk dier zou voorzien. Iemand zou zelfs kunnen veronderstellen dat dit een vroom antwoord is voor de jongen, tot de angstaanjagende waarheid niet langer verborgen kon blijven.

Maar toch waren Abrahams woorden volgens de context van het verhaal dichter bij de waarheid dan hij kon vermoeden: God voorzag inderdaad in het lam, een plaatsvervanger voor Isaak (22:13-14). In feite zat Abraham, zoals zoveel andere personen uit de Bijbel (bijv. Kajafas in Joh. 11:49-53), véél dichter bij de waarheid dan hij zelf wist: God zou niet enkel in het dier voorzien dat in deze situatie de plaats kon innemen, maar zou voorzien in de ultieme plaatsvervanging, het Lam van God, die als enige onze zonde kon dragen en al Gods wonderlijke plannen rond verlossing en oordeel ten uitvoer zou brengen (Opb. 4-5; 21:22).

‘De HERE zal erin voorzien’ (22:14): zoveel had Abraham duidelijk begrepen. Je kunt je slechts inbeelden hoezeer dezelfde les bij Isaak zat ingeprent, en bij zijn latere nakomelingen. God zelf verbindt deze episode met de verbondsbelofte: Abrahams geloof mondt hier uit in een zo verheven gehoorzaamheid, dat hij zelfs zijn veelgeliefde zoon niet wil verhogen tot een plaats die God zou onttronen. God herhaalt de belofte: Ik zal ‘u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt’ (22:17-18). Op dit punt zweert God bij zichzelf (22:16). Niet omdat Hij anders zou liegen, maar omdat er niemand groters is om bij te zweren. En de eed zelf zou een groot stabiliserend anker blijken in Abrahams geloof en in het geloof van allen die in zijn spoor zouden volgen (vergelijk Hebr.6:13-20).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

vrijdag 20 januari 2012

Leven en dood van Christus vormen de maatstaf voor leiderschap (Mt. 20)

Genesis 21, Mattheüs 20, Nehemia 10, Handelingen 20

In de negentiende eeuw schreef Lord Acton al dat macht corrupt maakt en dat absolute macht absoluut corrupt maakt. De stichters van de Amerikaanse Republiek zouden hem destijds geen ongelijk hebben gegeven. Dit is een van de redenen waarom ze een overheid creëerden met wederzijdse controle en evenwicht tussen de drie staatsmachten. Ze wilden niet dat er één tak zou zijn die teveel macht kreeg, omdat ze wisten dat vroeg of laat er corruptie zou insluipen. Dit is ook een van de belangrijkste redenen waarom ze een grondwettelijk gemandateerd democratisch kiesstelsel wilden. Het was niet omdat ze vertrouwden op de wijsheid van mensen als collectief – hun geschriften tonen dat ze klamme handen kregen bij de gedachte om teveel macht te geven aan stemmen van de kiezers. Maar ze wilden een mechanisme waarbij je mensen kon wegstemmen en vervangen door andere. Op die manier kon niemand die aan de macht was buitensporig veel macht verwerven: vroeg of laat zou hij er zonder bloedvergieten gewoon kunnen uitgegooid worden.

Jezus verstaat de aard van macht in alle lagen van de regering: ‘Gij weet, dat de regeerders der volken heerschappij over hen voeren en de rijksgroten oefenen macht over hen’ (Matt. 20:25). Spijtig genoeg kan kerkelijke macht even corrupt zijn. Dit is waarom Jezus voor een radicaal ander paradigma of systeem staat: ‘Zo is het onder u niet. Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn’ (20:26-27).

Het is van vitaal belang voor een gezonde kerk dat we dit gedeelte goed verstaan. Drie overwegingen mogen de betekenis scherpstellen.
Ten eerste is het ultieme voorbeeld op dit vlak de Heer Jezus zelf, die ‘niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (20:28). Dit is niet slechts een grootse tekst over de plaatsvervangende aard van de verzoening die Jezus bewerkte toen Hij stierf aan het kruis (vergelijk 20:17-19), maar de tekst legt sterke nadruk op het feit dat het leven en de dood van Jezus de maatstaf moeten vormen voor christelijk leiderschap.

Ten tweede een punt dat ik heel sterk wil benadrukken. Een slaaf worden van allen betekent allerminst dat leiders slaafs, dwaas, onwetend of alleen maar vriendelijk moeten zijn – Jezus’ leiderschap en offer werden immers ook niet door dergelijke onbekwaamheid gekenmerkt.

Ten derde betekent het wel dat christelijk leiderschap op een verregaande manier zelfverloochenend zal zijn ten bate van anderen, naar het ultieme voorbeeld van de zelfverloochening van Christus voor anderen. Daarom moet de kerk of gemeente geen mensen tot posities van leiderschap verhogen die op dit punt falen, ook al bezitten ze misschien vele gaven voor een hoger ambt. Om bijvoorbeeld leiding te geven of te onderwijzen moet je de gave van leiderschap of onderwijs bezitten (Rom. 12:6-8). Maar je moet net zo goed principieel toegewijd zijn aan zelfverloochening ten bate van broers en zusters in Christus, of je bent ongeschikt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.



donderdag 19 januari 2012

Geen hoop buiten God (Mt. 19)

Genesis 20, Mattheüs 19, Nehemia 9, Handelingen 19

Na Jezus’ gesprek met de rijke jongeling, zegt Hij zijn discipelen: ‘Ik verzeker jullie: slechts met grote moeite zal een rijke het koninkrijk van de hemel binnengaan. Ik zeg het jullie nog eens: het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan’ (Matt. 19:23-24). De discipelen, zo wordt ons gezegd, waren ‘hevig ontzet’. ‘Wie kan er dan nog gered worden?’, vroegen ze zich luidop af (19:25).

Hun vraag verraadt heel wat. Het is alsof de leerlingen dachten, dat als er iemand kon gered worden, het toch zeker dit soort nette, onkreukbare en duidelijk rijke jongeman moest zijn. Maar die had zich echter juist in zekere mate bedroefd van Jezus afgewend. Als zelfs hij niet kon gered worden, wie in de wereld zou dit dan wel kunnen? Misschien dachten ze ook dat zijn rijkdom bewees dat hij door God gezegend was, terwijl zijn uiterlijk onberispelijke karakter hun oordeel bevestigde.

Op die manier verraden ze hoe weinig ze van Jezus’ uitspraak verstonden. Zijn punt was dat rijkdom makkelijk tot een vervangende god wordt, een surrogaat-god. Het is buitengewoon moeilijk voor iemand die vasthangt aan rijkdom - en dan zeker als het rijkdom betreft die hij of zij zelf vergaarde en waar die persoon dus trots op is - om God te benaderen zoals een kind dit zou doen (19:13-15), en God dus eenvoudigweg om hulp te vragen en genade te ontvangen.
De discipelen kijken nu net op de verkeerde manier naar die dingen. Bezittingen zijn zegeningen, zo redeneren ze, en ze komen van God. Als een persoon van bezittingen geniet, dan moeten die zegeningen wel hun oorsprong vinden bij God. Dus zal een persoon met vele zegeningen grotere kans hebben om gered te worden dan anderen die minder zegeningen hebben om over op te scheppen.

Jezus gaat niet mee in het gekibbel. Als Hij op dit punt moest spreken over meer of minder kans voor iemand om gered te worden, dan zou Hij hun vraag als terecht bestempelen. En die is eigenlijk verkeerd gesteld. Het is gewoon niet de manier om naar deze kwestie te kijken. Neem de groep waarvan de leerlingen denken dat ze het dichtst bij het koninkrijk staan: moeten zij gered worden? ‘Bij mensen is dit onmogelijk’, benadrukt Jezus (19:26). En dit betekent natuurlijk vanuit de visie van de leerlingen dat als zelfs de meest gefortuneerden niet kunnen binnengaan, niemand dat zal kunnen. Dat is juist het punt: ‘Bij mensen is dit onmogelijk’.

Maar deze onmogelijkheid kan omgekeerd worden, want we dienen een God die veel dingen doet die wij mensen onmogelijk kunnen doen. Wie zal dan gered worden? ‘Bij God is alles mogelijk’ (19:26). Dat is waar onze hoop ligt: bij een God die zijn naam schrijft op het hart van wie er het slechtst voorstaat, zowel rijken als armen. Buiten God die in genade ingrijpt is er geen hoop voor ons.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

woensdag 18 januari 2012

Worden als een kind (Mt. 18)

Genesis 19, Mattheüs 18, Nehemia 8, Handelingen 18

Als je niet voorzichtig bent kun je een analogie makkelijk verdraaien. De reden ligt voor de hand. Als iets een vergelijking of analogie is voor iets anders, dan zijn er altijd punten van overeenkomst en andere punten waarop ze behoorlijk verschillen. Waren ze op elk punt gelijklopend, dan zouden ze zich niet als analogie tot elkaar verhouden; de twee zouden in plaats daarvan identiek zijn. Wat een verband van analogie zo vruchtbaar maakt en zoveel inzicht verschaft ligt precies in het feit dat de twee dingen niet identiek zijn. Maar dat is ook wat ze een beetje lastig maakt om correct te begrijpen.

Dit punt is essentieel om de vergelijking te verstaan die Jezus gebruikt in Mattheüs 18:16. Wanneer zijn discipelen hun discussie starten over wie nu de grootste is in het koninkrijk der hemelen, roept Jezus een klein kind en beklemtoont dat als niet elk van hen ’zich bekeert en wordt als de kinderen’, ze ‘het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan’ (18:3). Inderdaad, ‘Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen’ (18:4). Een klein kind ontvangen in Jezus’ naam is hetzelfde als Jezus ontvangen (18:5); wie daarentegen een van deze kleinen, die in Jezus geloven, tot zonde verleidt, die persoon ware beter af als hij nooit geboren was (18:6).

Het is belangrijk op te merken wat de vergelijking niet stelt. Ze suggereert niet dat kinderen onschuldig zijn of zondeloos, er ligt geen aanwijzing in dat hun geloof op zich zuiver is, geen sentimentele illusie dat kinderen meer verstaan van God dan volwassenen. Het belangrijkste punt uit de gelijkenis wordt gevormd door het verband met de discussie tussen de discipelen. Terwijl zij ruzie maken over wie de grootste is in het koninkrijk, stelt Jezus alles in het werk om de aandacht te vestigen op leden van de samenleving die niemand als groot aanziet. Kinderen zijn dergelijke afhankelijke schepselen. Ze zijn niet sterk, wijs of gesofistikeerd. Ze zijn relatief doorzichtig. Trotse volwassenen dan moeten zich zelf vernederen, zodat ze tot God zouden naderen zoals kinderen doen: eenvoudig en in een afhankelijkheid die zich niet bewust is van zichzelf, zonder enige hoop de grootste te zijn in het koninkrijk.

Stellen zulke kinderen bovendien hun vertrouwen in Jezus - ongetwijfeld zonder veel vernuftigheid, maar met een transparente eenvoud – dan zijn zij die hen tot zonde verleiden en op het verkeerde pad brengen te beklagen en uitermate slecht.

Hier is dan een beeld van grootheid in het koninkrijk dat onze aanmatigingen aan gruzelementen slaat, onze trots neerwerpt en onze zelfzuchtige eerzucht tot schande maakt. Mogen we niet de verkeerde conclusies trekken uit deze vergelijking, dan zijn er nog genoeg correcte lessen om goed over na te denken en in de praktijk te brengen.

Zij die hoge ambities hebben in de kerk en een belangrijke reputatie willen opbouwen moeten deze woorden goed overwegen: ‘Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen’.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

dinsdag 17 januari 2012

Drie tenten opslaan? Geen compliment!

Genesis 18, Mattheüs 17, Nehemia 7, Handelingen 17

Een van de grote fouten die soms zelfs door gelovigen gemaakt wordt is de neiging om Jezus te onderschatten (Mt. 17:1-8).

Jezus neemt de drie discipelen die van de twaalven het dichtst bij Hem staan mee op een hoge berg: Petrus, Jakobus en Johannes. Slechts zij vier. ‘En zijn gedaante veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde gelijk de zon en zijn klederen werden wit als het licht’ (17:2). Plots verschenen Mozes en Elia, ‘die met Hem spraken’ (17:3). Het is alsof de uiteindelijke identiteit van de eeuwige Zoon voor even mag doorbreken; de drie discipelen worden ‘ooggetuigen van zijn majesteit’ (2 Petr. 1:16). Je kunt er haast niet naast kijken dat er hier ook een voorsmaakje gegeven wordt van de heerlijkheid van de verheerlijkte Zoon (zie Opb. 1:12-16), van die Jezus voor wie elke knie zich zal buigen, in hemel en op aarde en onder de aarde, terwijl elke tong zal belijden ‘dat Jezus Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader’ (Fp. 2:10-11).

Maar Petrus begrijpt het verkeerd. Hij erkent wel dat dit een enorm voorrecht is om op deze gelegenheid aanwezig te mogen zijn: ‘Heer’, zegt hij, ‘het is goed, dat wij hier zijn’ (17:4). Maar dan brengt hij zichzelf in verlegenheid: ‘indien Gij het wilt, zal ik hier drie tenten opslaan, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elia een’. Hij begrijpt de betekenis van de aanwezigheid van Mozes en Elia compleet verkeerd. Hij denkt dat Jezus verhoogd wordt tot op hun niveau, het niveau van de middelaar van het verbond op de Sinaï en van de eerste van de grote Bijbelse profeten.

Hij heeft het helemaal verkeerd voor. Hun aanwezigheid betekende veeleer dat de wet en de profeten van Hem getuigden (vergelijk 5:17; 11:13). God zelf zet de puntjes op de i. In een angstwekkende openbaring, dondert God vanuit een overschaduwende wolk: ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!’ (17:5). Eer de drie discipelen bekomen zijn van de schrik, is het allemaal voorbij: ‘Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen’ (17:8) – een conclusie van het verslag die zwanger is van betekenis.

Jezus duldt geen rivalen. Er zijn veel religieuze leiders (geweest). In een tijd van postmoderne gevoeligheden en een diepe culturele toewijding aan filosofisch pluralisme, is het o zo eenvoudig om Jezus op ontelbare manieren te relativeren. Maar er is slechts één Persoon van wie kan gezegd worden dat Hij ons schiep en dan een van ons werd; dat Hij de Heer der heerlijkheid was, en een mens; dat Hij stierf in een schandelijke en beschamende dood aan een verfoeilijk kruis, maar nu gezeten is aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, waar Hij terugkeerde in de heerlijkheid die Hij bij de Vader had nog voor de wereld begon.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

maandag 16 januari 2012

Download gratis Piper's boek 'Bloodlines'


Desiring God stelt al heel wat boeken gratis ter beschikking als downloads in pdf-formaat.
Daar is er nu eentje bijgekomen: Bloodlines. Dit nieuwe boek van John Piper gaat over 'Rassen, het kruis en de christen'. Lees op de blog van Desiring God een klein beetje achtergrond bij het boek. 304 pagina's opbouwende lectuur gratis!

Download hier 'Bloodlines' als pdf.

Volgens Desiring God is hoofdstuk 6 een kernhoofdstuk. Dus als je er maar eentje zou uitpikken, laat het dan misschien hoofdstuk 6 zijn.

God zet zijn volk apart (Gen. 17)

Genesis 17, Mattheüs 16, Nehemia 6, Handelingen 16

We moeten niet denken dat God zich elke dag aan Abraham vertoonde: de beslissende momenten vinden plaats over een aanzienlijke periode. Breng je de chronologische aanwijzingen samen, dan speelt Genesis 12 zich af wanneer Abram 75 is; Genesis 15 is niet gedateerd maar vindt plaats in de daaropvolgende 10 jaar. Nu is hij negenennegentig en Ismaël is er al 13 (Gen. 17:1, 25). Gods openingswoorden bij deze gelegenheid moeten een grote geruststelling geweest zijn, wanneer ze zo enkele van de al aangehaalde thema’s samenbrengen: ‘Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk; Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken’ (Gen. 17:1-2).

In de volgende verzen wordt vooreerst nadruk gelegd op het verbond, op de belofte van het land en op het feit dat Abram ‘tot een vader van een menigte volken’ wordt (17:4-5). Die laatste krijgen heel wat aandacht, maar er zijn drie nieuwe elementen in de ontwikkeling van de heilsgeschiedenis.

Ten eerste wordt zowel aan Saraï als aan Abram een nieuwe naam gegeven. Als de betekenis van Abram staat voor ‘verheven vader’, dan betekent Abraham ‘vader van velen’; dit wil zeggen ‘de vader van vele volken’, wat impliciet aankondigt dat hoe belangrijk zijn rol als hoofd van de prille Hebreeuwse natie ook was, Abraham nog groter zal zijn in zijn fundamentele rol als degene door wie alle geslachten op aarde zullen gezegend worden (12:3). Sarah zal als moeder ‘tot volken worden’ (17:16).

Ten tweede introduceert God de besnijdenis als inwijdingsteken voor het verbond. Besnijdenis werd door diverse volkeren in het Midden-Oosten gepraktiseerd. Hier echter heeft het een onderscheidende rol: een niet onbekend gebruik in Abrahams wereld wordt door God opgenomen en krijgt een kenmerkende betekenis in de geschiedenis van het verbond dat God met zijn volk afsluit. Abraham schikt er zich meteen naar (17:23-27). Op sociaal vlak stelt dit de grenslijn vast die het Hebreeuwse volk in de loop van de geschiedenis in toenemende mate getekend heeft als anders. Maar het is meer dan dat. Het is zo definitief ingesteld als het unieke teken van het eeuwigdurende verbond dat je afgesneden wordt van het volk van God zodra je het verbond verbreekt (17:13-14). Zelfs voor er een groot aantal verordeningen in het verbond staan, worden zijn kader, zijn grenzen en zijn symboliek ingesteld.

Ten derde leidt Abrahams verstaanbare maar ongelukkige skepticisme, dat hij op hoge leeftijd en in dit late stadium van hun huwelijk nog een zoon zal verwekken bij Sara, hem ertoe voor te stellen dat Ismaël degene zal zijn door wie God zijn beloften zou vervullen (17:17-18). Maar God wil daar niet van horen. Ismaël zal weliswaar tot een groot volk worden, maar de lijn van het verbond loopt via Isaak (17:19-21). De geschiedenis van het verbondsvolk krijgt zo op een beslissende manier vorm door Gods soevereine keuze.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zondag 15 januari 2012

Er staan wratten op het portret (Gen. 16)

Genesis 16, Mattheüs 15, Nehemia 5, Handelingen 15

Voor zover ik weet is wat betreft alle oude geschriften uit het Midden-Oosten, Hagar de enige vrouw die daarin door de Godheid rechtstreeks met haar naam aangesproken wordt (Gen. 16:8; 21:17). De vrouw in kwestie is niet een van de grote matriarchen van het Oude Testament – Sarah misschien, of Rachel, of Rebekka – maar wel een slavin die haar meesteres weerstaat en wegvlucht. Toch spreekt God haar aan. Hij draagt haar op om zich te onderwerpen aan Saraï (16:9), belooft dat het kind dat ze draagt een zoon zal zijn en vertelt haar later dat die zoon de voorvader zal zijn van een groot volk (21:18).

De vele onderling verbonden lagen in het verslag bieden heel wat stof om over na te denken. Dit incident, geplaatst na Gods verbond met Abram in Genesis 15, werpt geen al te fraai licht op Abram of Saraï. Wanhopig verlangend naar kinderen denken ze dat ze het recht hebben om Gods doeleinden – en hun eigen verlangens! - tot stand te brengen door legale maar dubieuze middelen. Het resultaat is niet alleen spanning in hun huisgezin voor de komende jaren – spanning die trouwens nog doorloopt in de volgende generatie (Gen. 21, 25) – maar betekent meteen ook het ontstaan van de Arabische volken, die tot op vandaag regelmatig vijandig staan tegenover Israël. Een van de belangrijke kenmerken van de Bijbel is zijn uitgesproken eerlijkheid: grote mannen en vrouwen worden geportretteerd met wratten en al. Dit blijft een gebroken wereld en zelfs de allerbesten zijn gevallen mensen. Dit zou ons moeten waarschuwen voor ongebreidelde heldenverering.

Maar er is nog een ander verband met de vorige hoofdstukken. God had Abram beloofd dat alle volken op aarde door hem heen gezegend zouden worden (12:3). De uitverkiezing van Abram is een middel tot dit doel. Hoezeer gefocust op Abrams nageslacht Gods handelen ook zal zijn, Hij blijft de soevereine Heer over allen. In het boek Genesis zit het verhaal van Abram vervat in een breder verslag over de schepping van allen en de val van allen. En zo toont God hier, helemaal aan het begin van de geschiedenis van het volk Israël, zijn bekommernis voor de verachte en verworpene, mensen die van nature niet verbonden zijn met de lijn van de belofte.

We vinden dezelfde zorg bij de Heer Jezus. In Mattheüs 15:21-28 weet Jezus zeer goed dat zijn opdracht tijdens zijn dagen in het vlees in de eerste plaats gericht is ‘tot de verloren schapen van het huis Israëls’ (Mt. 15:24). Er is een heilshistorische voorrang voor het oude verbondsvolk van God. Maar dit weerhoudt er Hem niet van het opmerkelijke geloof te erkennen van weer een vrouw, een Kananese, die met wijsheid haar verzoek aanpast. Ze spreekt Christus niet langer aan als ‘Zoon van David’ (15:22), tegenover wie ze geen rechtstreekse aanspraak kan laten gelden, maar ze smeekt eenvoudig om erbarmen (15:27). Weer vindt een ‘Hagar’ overvloedige erbarming, zoals talloze mensen ook vandaag nog doen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zaterdag 14 januari 2012

Vertrouw op Gods volmaakte timing (Gen. 15)

Genesis 15, Mattheüs 14, Nehemia 4, Handelingen 14

Gods tijdschema is zo anders dan het onze. Abram wil een zoon en voor hem voelt het aan alsof zijn tijd opraakt; God voorziet een volk met vele miljoenen afstammelingen. Abram heeft het gevoel dat zijn levenseinde nadert terwijl er weinig bereikt is van Gods doelstellingen bij zijn roeping uit Ur der Chaldeeën; God ziet de volledige loop van de heilsgeschiedenis.

In Genesis 15 belooft God aan Abraham dat zijn nageslacht talrijk zal zijn. Aan de ene kant is Gods belofte genoeg: ‘ En hij geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid’ (Gen. 15:6). Abrams geloof is eenvoudig en diep: hij geloofde Gods beloften, terwijl hij God op zijn woord vertrouwde. En dit geloof was in Gods ogen als gerechtigheid gerekend. Dit betekent niet dat Abram spaarpunten kreeg omdat hij dergelijk rechtvaardig geloof aan de dag legde. De idee is eerder dat God van zijn beelddragers gerechtigheid vereist, wat Hij altijd vereist heeft – maar wat Hij met dit zondige mensengeslacht aanvaardt en het bestempelt als gerechtigheid, is geloof, dat geloof dat erkent dat we afhankelijk zijn van God en God op zijn woord vertrouwt. Dit geloof van Abram maakt hem tot ‘vader’ van hen die uit het geloof zijn (Rom. 4; Gal. 3).

Maar hoe echt dit geloof ook is, toch heeft Abram moeite om zich sommige details van Gods belofte te kunnen voorstellen. God vertelt hem over een tijd waarin zijn nakomelingen het hele land rond hem zullen bezitten en Abram slaat aan het wankelen en vraagt een teken (Gen. 15:8). Heel genadig willigt God die vraag in: in een visioen mag Abram zien hoe God met hem in een verbond treedt. Waarschijnlijk vormen de stukken van de dieren waartussen ‘een rokende oven met een vurige fakkel’ doorging (Gen. 15:17), een manier van uitdrukken dat ‘wie tot dit verbond toetreden op dezelfde manier mogen uiteengerukt worden als ze de voorwaarden van dit verbond met voeten treden’. Wat een visionaire daad van goedheid is om Abrams geloof te verankeren is tegelijk ook een gelegenheid voor Gods langetermijnplannen, zijn vaste referentiekader: Hij stelt zijn verbond in met Abram en zijn nageslacht, een verbondsrelatie waarin christenen vandaag ook nog mogen toetreden (Gal. 3:6-9).

Er rest ons in dit hoofdstuk nog een verband te leggen naar Gods langetermijnvisie op dingen. Een reden waarom Abram nog niet meteen kan beginnen het Beloofde Land in te nemen, is dat ‘de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol’ is. Gods soevereine timing stemt zo goed overeen met zijn morele gevoeligheden dat tegen de tijd dat de kinderen van Abraham klaar zijn om het Beloofde Land in te nemen, de bewoners van het land zo verworden zullen zijn dat het oordeel op hen moet uitgeoefend worden. Die tijd komt, zo zegt God, maar in dit hoofdstuk is het nog niet zover.


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.



vrijdag 13 januari 2012

God bereidt de weg voor de ultieme priester-koning (Gen. 14)

Genesis 14, Mattheüs 13, Nehemia 3, Handelingen 13

Mocht je het boek Genesis lezen zonder vooraf de inhoud van enig ander Bijbelboek te kennen, dan zie je in die paar verzen over Melchizedek (Gen. 14:18-20) bijna zeker een van de meest raadselachtige gedeeltes. Want hoe zwaar weegt uiteindelijk zijn bijdrage aan de verhaallijn van het boek?

Melchizedeks aanwezigheid wordt voorafgegaan door de beslissing (weergegeven in Gen. 13) van Abram en Lot om zich van elkaar af te scheiden om een einde te maken aan het geruzie dat was uitgebroken tussen hun herders. Lot kiest voor de vlakten van Sodom en Gomorra. Dit betekent dat hij en zijn familie en rijkdom worden meegenomen wanneer Kedorlaomer en de kleinere koningen zich verenigen in de aanval op de tweelingsteden en ervandoor gaan met aanzienlijke buit. Abram en zijn aanzienlijk aantal weerbare mannen gaan achter de aanvallers aan. De schermutseling eindigt met de vrijlating van Lot en zijn familie en het terugwinnen van mensen en goederen die eerder waren meegenomen. In de daaropvolgende verzen weigert Abram om ook maar enige beloning van de koning van Sodom aan te nemen, een stad die toen al bekendstond voor zijn boosheid. Maar hij aanvaardt dankbaar de zegen van de koning van Salem (dat mogelijk overeenstemt met Jeruzalem?) en betaalt hem op zijn beurt een vererende tiende.

Historisch gezien blijkt Melchizedek (zijn naam betekent ‘koning van gerechtigheid’) de koning van de stadsstaat van Salem (die naam betekent dan weer ‘vrede’ of ‘welzijn’). Hij is niet alleen Salems koning, maar functioneert ook als ‘priester van God de allerhoogste’ (14:18). En inderdaad: het is in de naam van de allerhoogste God dat hij Abram zegent. En Abram respecteert hem zodanig, schijnbaar hem kennend van eerdere ontmoetingen, dat hij hem op zijn beurt ook eer betuigt.

We moeten niet denken dat Abram de enige persoon op aarde was die kennis bezat over de levende God. Melchizedek was een andere, en Abram vindt in hem een geestesverwant. In een boek dat een exacte stamboom biedt van quasi iedereen die belangrijk is voor de verhaallijn, blijkt Melchizedek eenvoudigweg te verschijnen en weer te verdwijnen – ons wordt niet verteld wie zijn ouders zijn en ook niet wanneer en waar hij sterft. Hij en zijn stad vormen een afweer voor Sodom en zijn koning. Opnieuw zijn er twee steden: de stad van God en die van de mens (zoals Augustinus ze zou noemen).

Melchizedek wordt in slechts twee andere plaatsen in de Bijbel vernoemd. De eerste is Psalm 110 (zie de overdenking voor 17 juni). De andere is Hebreeën, waar de auteur erkent dat het invoegen van Melchizedek in het verhaal van Genesis geen toeval is, maar een gebeurtenis met bijzonder belangrijke symbolische waarde (in het bijzonder Hebr. 7). God bereidt de weg voor de ultieme priester-koning, niet alleen in woordelijke profetieën, maar ook in modellen (of types) die de categorie instellen of afbakenen en de verwachtingen aanscherpen bij het volk van God.


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

donderdag 12 januari 2012

Zij zo hardvochtig, Hij zo zachtmoedig

Genesis 13, Mattheüs 12, Nehemia 2, Handelingen 12

Het beeld is liefelijk. Jezus is zo gevoelig en zachtmoedig dat, wanneer Hij een ‘geknakt riet’ (Matt. 12:20) vindt, Hij dat niet onnadenkend afkraakt, maar het versterkt in de hoop dat het zelf weer sterk wordt.

Als de wiek van een kaars nog slechts een kwijnende pit is, dooft Hij die niet tot ze volledig gesmoord is. In plaats daarvan steekt Hij de vlam weer aan. Hij zal op die manier handelen, zo wordt ons verteld, ‘totdat het recht dankzij hem overwint’ (12:20-21).

De woorden zijn afkomstig van Jesaja 42:1-4, een van de passages in Jesaja over de ‘lijdende dienstknecht’. Veel mensen verwachtten een Messias die zou komen met beslissende en onweerstaanbare kracht om gerechtigheid te brengen op aarde, of toch minstens voor Israël. Maar het lijkt onwaarschijnlijk dat veel mensen de komende Koning linkten met de door Jesaja beloofde dienstknecht. Dit is waarom het begrip van een koninkrijk dat gloort in een context van zachtmoedigheid en zegen, en ook nog eens terughoudend was op het vlak van oordeel als climax, zo buiten de verwachtingen viel. Maar hier was dan Jezus, die de zieken onder het volk genas – en dan mensen waarschuwde niet te vertellen wie Hij was (12:15-16). Geen wonder dat Mattheüs in dergelijk gedrag een directe vervulling van Jesaja’s liefelijke woorden ziet.

Zelfs de verzen daarrond belichten iets van hetzelfde thema. Terwijl Jezus iemand geneest op de Sabbat, proberen zijn tegenstanders Hem te doden omdat hij zo overduidelijk de Sabbat breekt (12:9-14); wanneer Jezus demonen uitwerpt bij een arm slachtoffer staan zijn opponenten klaar om Jezus af te schilderen als de duivel zelf (12:22-28). Hun uitgesproken hardvochtigheid in naam van een vermeende orthodoxie, contrasteert scherp met zijn zachtmoedigheid.

Bovenop de grote christologische implicaties, onthult dit gedeelte ook iets over de aard van het koninkrijk waarin christenen getrokken zijn en daarom ook over de wandel die van ons verlangd wordt. Aan de ene kant, zoals Mattheüs duidelijk maakte in het vorige hoofdstuk, zijn Jezus’ getuigen geroepen tot een heilige en moedige vrijmoedigheid, een besliste trouw aan het evangelie die bereid is om uitsluiting en zelfs vervolging te ondergaan. Maar we moeten niet de soort ‘kracht’ aan de dag leggen die hard en hardvochtig is, de vorm van oprechtheid die boos en arrogant is, de moed die eigenlijk meedogenloos is, de getuigenis die tekeergaat en manipuleert. We volgen de Heer Jezus, die zijn volgelingen opdraagt ‘neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart’ (11:29). Dit betekent dat ook wij, terwijl we de volken het recht verkondigen (12:18), vastbesloten zijn om niet te twisten of cimbalen slaand onze stem te verheffen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

woensdag 11 januari 2012

Kom tot mij allen die vermoeid en belast zijt (Mt. 11)

Genesis 12, Mattheüs 11, Nehemia 1, Handelingen 11

Deze passage, Genesis 12, betekent een keerpunt in het zich ontvouwende heilsplan van God. Vanaf nu focust God in zijn handelen niet meer op individuele personen, maar op een volk, een natie. Dit is het keerpunt dat de oudtestamentische documenten zo uitgesproken Joods maakt. Uiteindelijk komen uit dit volk heel wat zaken voort: de wet, priesters, wijsheid, patronen van relaties met God en zijn verbondsvolk, openbaringen, profetieën, klaagzangen, psalmen – een rijk pallet van instellingen en teksten die vooruitwijzen, op manieren die steeds duidelijker worden, naar een nieuw verbond dat voorzegd werd door de profeten van Israël.

Zelfs in dit initiële verbond met Abram sluit God een belofte in die de horizon breder maakt dan Israël, een belofte die herhaaldelijk opnieuw opduikt in de Bijbel.

God zegt aan Abraham: ‘met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden’ (12:3) (NBV wijkt hier af, maar heeft een voetnoot, JL). Opdat we het belang ervan niet zouden missen, herhaalt het boek Genesis de belofte (18:18; 22:18: 26:4; 28:14). Een millennium later krijgt dezelfde belofte een andere focus: deze keer niet de natie als een geheel, maar wel een van Israëls grote koningen: ‘Zijn naam zal eeuwig bestaan, zijn naam zal voortleven zolang de zon zal schijnen. Men zal wensen gezegend te worden als hij, en alle volken prijzen hem gelukkig’ (Ps. 72:17).

De ‘evangelische profeet’ vertolkt vaak dezelfde brede focus (bijv. Jes. 19:23-25). De vroegste prediking in de kerk, na de opstanding van Jezus, verstond dat de redding die Jezus introduceerde een vervulling was van die belofte aan Abraham (Hd. 3:25). De apostel Paulus legt hetzelfde verband (Gal. 3:8).

Zelfs wanneer de passage uit Genesis niet specifiek wordt geciteerd, duikt hetzelfde standpunt op honderden manieren weer op: dat het vanaf het begin Gods uiteindelijke doel is om mannen en vrouwen in een nieuwe mensheid samen te brengen die Hij gestalte geeft. In feite – weliswaar los van deze passage – wijzen twee van de drie overblijvende gedeeltes uit het leesregime voor vandaag (zie bovenaan) in dezelfde richting.

In Mattheüs 11:20-24 maakt Jezus in verontrustende bewoordingen duidelijk, dat heidense steden op de laatste dag – hoewel gestraft - mogelijk minder gestraft zullen worden dan de steden van Israël die het niet te schatten voorrecht kregen om Jezus zelf te horen en zijn wonderen te zien, maar er niets mee aanvingen. Zijn eigen uitnodiging is breed: ‘Kom tot mij allen die vermoeid en belast zijt, en ik zal u rust geven’ (Matt. 11:28).

En in Handelingen 11 verhaalt Petrus de kerk in Jeruzalem zijn wedervaren met Cornelius en diens huisgezin. Hij leidt hen tot de conclusie: ‘Dan geeft God dus ook de heidenen de kans om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen.’ (Hand. 11:18).

Christus ontvangt de onophoudelijke lof van de hemel, omdat Hij met zijn bloed mensen heeft gekocht voor God ‘uit elke stam en taal en volk en natie’ (Opb. 5:9; zie overdenking voor 15 december).


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

dinsdag 10 januari 2012

Nu uit: het januarinummer van Credo

Bezoek ook de website, je kunt er het nieuwe januarinummer van het magazine Credo als pdf downloaden.

Verwacht tegenstand (Mt. 10)

Genesis 11, Mattheüs 10, Ezra 10, Handelingen 10


Terwijl Hij met ontferming is bewogen wanneer de scharen Hem doen denken aan schapen zonder herder, instrueert Jezus zijn discipelen: ‘Vraag dus de eigenaar van de oogst of hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen’ (Matt. 9:38). Daarna organiseert Hij een zendingsopdracht als training voor de twaalven, die zijn kring van vertrouwelingen vormen. Er zijn heel wat mooie dingen uit dit hoofdstuk te leren. Te oordelen naar de beschrijving (bijv. 10:18) beschouwt Jezus het als een soort voorbode van een missie die een leven lang zal duren. Hier moet ik focussen op slechts één element.

Dit element is de graad van conflict die Jezus voorziet bij deze evangelistische onderneming. Soms zullen hele gemeenschappen Jezus’ volgelingen verwerpen (10:11-14). Als ze in latere jaren met hun getuigenis de hoogste regeringskringen zullen bereiken, dan zullen diezelfde regeringen toch soms zware sancties opleggen (10:17-19). De prioriteiten van het evangelie zullen een dusdanige breuk brengen binnen families dat sommige huisgenoten andere zullen verraden (10:21-35). In het slechtste geval zal de vervolging christen getuigen van de ene naar de andere stad najagen (10:22-23). In bepaalde gevallen zal die vervolging eindigen in martelaarschap (10:28).

Iedereen die een beetje vertrouwd is met de geschiedenis weet hoe vaak en huiveringwekkend deze profetieën vervuld werden. Het feit dat velen in het Westen grotendeels voor zo lange tijd de uitzondering vormden voor de ergste vormen van deze vervolgingen, heeft gemaakt dat we minder op onze hoede zijn – zelfs christenen kunnen denken dat de maatschappij ons een leven zonder twisten verschuldigd is. Maar nu het judeo-christelijke erfgoed van het Westen verzwakt, zouden we wel eens plots wakker kunnen worden in de realiteit die zendingsspecialisten wel kennen maar de rest van ons soms veronachtzaamt: de voorbije anderhalve eeuw bracht meer bekeringen maar ook meer martelaars dan de 18 eeuwen daarvoor.

Wat brengt ons stabiliteit in dergelijke tijden? Dit hoofdstuk vermeldt diverse kostbare punten waar we steun in vinden: de erkenning dat onze Meester Jezus al gehaat werd voor ons (10:24-25); de verzekering dat op het einde gerechtigheid zal geschieden en dat het zal zichtbaar worden dat die gerechtigheid geschiedt (10:26-27); de erkenning dat een gezonde vrees voor God de vrees voor mensen doet afnemen (10:28); rustig vertrouwen in de soevereiniteit van God, zelfs in deze omstandigheden (10:29-31); de bemoedigende erkenning dat zij die ons ontvangen ook Christus ontvangen en daarmee ook God (10:40); Christus’ eigen belofte dat de beloningen in de eeuwigheid niet zullen ontbreken (10:41-42).

In elk geval staat een fundamenteel principe op het spel: het is de manier waarop christenen dingen zien; ja, het is verbonden met het christenzijn zelf. ‘Wie niet zijn kruis op zich neemt en mij volgt, is mij niet waard. Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden’ (10:38-39).


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

maandag 9 januari 2012

De zorgelijke cyclus herbegint - maar er is hoop

Genesis 9-10, Mattheüs 9, Ezra 9, Handelingen 9


Ondanks de omvang van de straf die erover werd uitgesproken, heeft de zondvloed de menselijke natuur niet veranderd. God weet goed dat er, na de eerste moord door Kaïn, nog zal gemoord worden. Nu legt Hij de doodstraf op (Gen. 9:6), niet als een afschrikmiddel – afschrikking komt niet ter sprake – maar als een signaal dat moord buiten categorie is, in die zin dat het een wezen doodt dat naar het beeld van God werd geschapen.

Maar er zijn nog andere tekenen dat de zonde verdergaat. De belofte die God doet, bekrachtigd met een regenboog, om het mensengeslacht niet opnieuw op deze manier te vernietigen (9:12-17), is niet zozeer relevant omdat het ras op de een of andere manier zo geschokt is dat het voortaan wel zal gehoorzamen, maar is relevant omdat God aangeeft dat dezelfde neerwaartse beweging steeds weer zal plaatsvinden. En Noach zelf, die met verwijzing naar zijn dagen voor de vloed gerust een ‘prediker van de gerechtigheid’ genoemd kan worden (2 Petr. 2:5), wordt nu neergezet als een dronkeman, met gezinsrelaties die al afbrokkelen.

Maar er is nog een parallel tussen deze hoofdstukken van Genesis en wat nog plaatsvond voor de zondvloed. Voor de zondvloed zijn er, ondanks de grip die de zonde heeft, altijd individuele personen als Abel, wiens offer God behaagt (Gen. 4); er zijn mensen die erkennen,hoezeer ze God nodig hebben en die de naam van de Heer aanroepen (4:26); er is Henoch, de zevende van Adam af, die wandelde met God (5:22). Met andere woorden: er is een ras binnen het ras, een kleiner ras, niet intrinsiek superieur aan het andere, maar dat wel in zodanige relatie staat tot de levende God dat het in een heel andere richting beweegt.

Augustinus van Hippo in Noord-Afrika, die schrijft aan het begin van de vijfde eeuw na Christus, ziet in deze vroegste hoofdstukken al het ontstaan terug van twee mensheden, twee steden –de stad van God en de stad van de mens. (Zie ook de overdenking voor 27 december.) Dit contrast ontwikkelt zich verder en neemt op verschillende manieren toe doorheen de Bijbel, tot het boek Openbaringen uiteindelijk ‘Babylon’ contrasteert met ‘het nieuwe Jeruzalem’. Qua ervaring merken gelovigen dat ze nog burgers zijn van beide; maar in termen van waar hun hart naar uitgaat, van loyaliteit, behoren ze slechts tot één van beide.

Dezelfde verschillen tekenen zich opnieuw af na de zondvloed. Het mensengeslacht toont al snel dat de problemen van rebellie en zonde diepgeworteld zijn; ze maken deel uit van onze natuur. Maar de verschillen beginnen zich ook af te tekenen. Terwijl het verbond dat God sloot om de aarde niet meer op dezelfde manier te vernietigen wordt afgesloten tussen God en alle levende wezens (9:16), komt er al scheiding tussen Noachs zonen, zoals er ook scheiding was tussen die van Adam. De zorgelijke cyclus begint opnieuw, maar is niet zonder hoop: de stad van God wordt nooit volledig opgeschort, maar biedt al een vooruitblik naar de meer uitgesproken verbondsverschillen die - nu al gauw – zullen komen, en de heerlijke climax die volgt op het eind van de heilsgeschiedenis.


Eigen vertaling van de overdenking bij 9 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.

zondag 8 januari 2012

Geen hocus pocus voor een man onder gezag

Genesis 8, Mattheüs 8, Ezra 8, Handelingen 8


Waarom vindt Jezus het geloof van de hoofdman (Romeins centurio) zo verwonderlijk (Matt. 8:5-13)? De hoofdman bevestigt Jezus dat voor zover het hem betreft het onnodig is voor de Meester om zijn huis te bezoeken om de pijnlijdende dienstknecht te genezen. Hij verstaat dat Jezus slechts een woord hoeft te spreken en de knecht zal gezond worden. ‘Want’ zo legt hij uit ‘ik ben zelf een ondergeschikte met soldaten onder mij, en ik zeg tot de één: Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij komt, en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het’ (Matt. 8:9).Waarom is dit een zo verbazingwekkend bewijs van geloof?

Drie factoren vallen op.

De eerste is dat in een tijd van niet weinig bijgeloof, de hoofdman geloofde dat Jezus’ genezende kracht niet lag in hocus pocus, of zelfs niet in zijn persoonlijke aanwezigheid, maar in zijn woord. Het was niet noodzakelijk voor Jezus om de knecht aan te raken of te behandelen of zelfs maar tegenwoordig te zijn; Hij moest slechts het woord spreken en het zou gebeuren.

Het tweede is dat hij tot een dergelijke geloofsuiting kwam ondanks het feit dat hij niet was gepokt en gemazeld in de Schrift. Hij was een heiden. Hoeveel hij van de Schrift begreep kunnen we niet zeggen, maar het was zeker minder dan veel van de geleerden in Israël.

Het derde verbazingwekkende element in het geloof van deze man is de analogie die hij maakt. Hij erkent dat hij zelf een man onder gezag is, en daarom bezit hij autoriteit wanneer hij spreekt in de context van die relatie. Wanneer hij een Romeins soldaat onder zijn beveel opdraagt om te komen of te gaan of iets te doen, dan spreekt hij niet louter van de ene man tot een andere man. De hoofdman spreekt met de autoriteit van zijn hogere officier, de tribuun, die finaal op zijn beurt spreekt met de autoriteit van Caesar, met de autoriteit van het machtige Romeinse Rijk. Die autoriteit, dit gezag hoort bij de hoofdman, niet omdat hij in feite in elk opzicht even machtig is als Caesar, maar omdat hij een man onder gezag is: de commandostructuur betekent dat wanneer de hoofdman spreekt tot een soldaat van het voetvolk, Rome spreekt.
Impliciet geeft de hoofdman dus aan dat hij in Jezus een vergelijkbare relatie ziet: Jezus staat zo in relatie tot God en onder Gods gezag, dat wanneer Jezus spreekt, God spreekt. De hoofdman sprak natuurlijk niet vanuit het kader van een doorwrochte christelijke leer omtrent Christus, maar de ogen van het geloof hadden hem in staat gesteld om inderdaad heel diep door te dringen.

Dit is het geloof dat wij nodig hebben. Het vertrouwt op Jezus’ woord, weerspiegelt een eenvoudige diepgang en gelooft dat wanneer Jezus spreekt, God spreekt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 januari uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998. Dit dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I.